In de Feestboek-groep ‘Dialoogforum Apgen’ (zelf zou ik het met twee hoofdletters hebben geschreven ‘ApGen’) is een bericht geplaatst met een verwijzing naar de tekst van Robin Brouwer ‘Apgen revisited‘.
Ik heb in een ander essay een bijdrage van Robin Brouwer (RBR) van commentaar voorzien; ik deed dat in mijn essay over een op video opgenomen lezing door RBR in een ‘Historische bijeenkomst’ met als titel “Vernieuwing en traditie in het Apostolisch Genootschap en de Nieuw-Apostolische Kerk”.
Het voordeel van het plaatsen van mijn reactie op deze site is dat het voor de eeuwigheid bewaard blijft – dat is bij Feestboekgroepen niet altijd gegarandeerd…
Hier onder reflecteer ik op hoofdstuk 1 (plus inleiding) van RBR’s bovegenoemde tekst Apgen Revisited. De reden dat ik hier alleen hoofdstuk 1 beschouw, is dat de tekst(en) van RBR net franse kaas zijn: je moet er niet teveel van achter elkaar consumeren đ Als het me gegeven is, zal ik in de komende maanden ook op de volgende hoofdstukken reageren.
Hier onder geef ik de tekst van RBR weer, en voeg mijn commentaar in de tekst toe, gemarkeerd met drie sterretjes ‘***‘. Het is een vorm van ‘in dialoog met de tekst gaan’.
Ik heb in het begin een aantal kernwoorden van RBR in vet gedrukt. Veel leesplezier.
========================================
2014 â 2018
Apgen Revisited
Robin Ruben Brouwer
September 2018
Voorwoord
Dit jaar kwam er een einde aan vier jaar intensief werken voor het Apostolisch Genootschap. Een boeiende, leerzame en zeer interessante periode. In deze vier jaar heb ik veel rapporten, verslagen en beschouwingen geschreven. Vaak in opdracht, soms spontaan om bij te dragen aan reflectie over de ontwikkeling in het genootschap.
In dit document zijn drie laatste teksten opgenomen die ik het afgelopen jaar geschreven heb. Ik heb ze geredigeerd en herschreven om ze tot één document samen te voegen. Hier en daar komen inhoudelijke overlappingen voor of herhalingen. Omwille van de samenhang heb ik dit laten staan. Ook heb ik hier en daar nieuw materiaal in de teksten opgenomen.
Ik hoop dat dit kan bijdragen aan inhoudelijke verdieping op de ontwikkeling van het genootschap in deze tijd.
Robin Ruben Brouwer, Amsterdam, september 2018.
1. Evaluatie van mijn werkzaamheden voor het Apostolisch Genootschap 2014 â 2018.
Inleiding.
Van een evaluatie van mijn werkzaamheden voor het Apostolisch Genootschap is het nooit echt gekomen. Wel waren er tussentijds gesprekken over de voortgang van de cursussen en na afloop van de laatste cursus eerder dit jaar, heb ik een gesprek gevoerd over het verloop en resultaat daarvan. Echter, gelet op de omvang van mijn werkzaamheden en ook de overkoepelende doelstelling en thematiek daarvan, zou een evaluatie op zijn plaatst zijn geweest. Vandaar dat ik voor mijzelf en dus op eenzijdige wijze, tot een evaluatie wil komen van vier jaar werkzaamheden voor het Apostolisch Genootschap.
Mijn werkzaamheden bestonden uit de volgende onderdelen:
a. een seminarreeks van zes eendaagse bijeenkomsten voor de Baarnkring (2014 â 2015).
b. Vervolgens het doen van onderzoek naar de apostolische geloofsidentiteit en geschiedenis en het schrijven van een onderzoeksrapport (in dit document âde canonâ genoemd[1]) dat op de conferentie van Baarnkring en bestuur januari 2016 werd gepresenteerd.
c. Jaarlijkse cursussen voor de geestelijke verzorgers in Baarn (elke jaar groepen van c.a. 25 lokale verzorgers)
d. en het leveren van advies in de vorm van deelname aan vergaderingen en denktanks ten behoeve van de vorming van de geestelijke verzorgers.
e. Al deze activiteiten gingen gepaard met het schrijven van rapportages over de ontwikkeling van het genootschap en ook over het schrijven van onderwijsmateriaal speciaal toegesneden op apostolische casuĂŻstiek.
Omdat veel van deze werkzaamheden gepaard gingen met een onderzoek naar de situatie van het Apostolisch Genootschap op dit moment, heb ik diensten, een Jongerenconferentie, voorgangerconferenties, een districtvergadering, meerdere paasbijeenkomsten in De Doelen, een Leef!Today bijeenkomst en andere samenkomsten meegemaakt. Al deze werkzaamheden brachten mij frequent op het Dienstencentrum waar ik met meerdere mensen samenwerkte en kreeg ik via email contact met zeer uiteenlopende mensen in het land. Het werk voor de canon leidde tot een intensief onderzoek naar alle relevante (interne) apostolische publicaties. Het maken van de cursus van 2017 (die in de vorm van de âwintercursusâ in 2018 werd herhaald) bracht een analyse van circa 150 weekbrieven met zich mee over de periode 1946 tot heden.
Evaluatie van mijn werkzaamheden.
De doelstelling van mijn opdrachten was tweeledig. Het ging in de eerste plaats om het bieden van kennis op het terrein van wijsbegeerte en religie binnen een actueel maatschappelijk perspectief. Dit laatste had betrekking op het feit dat het genootschap bezig was om naar buiten te treden (denk in dit verband aan de mediacampagnes waar een begin mee werd gemaakt). Maar er was meer: ook al werd dit nooit met zoveel woorden uitgesproken, was mijn opdracht bedoeld om inhoud te bieden op het terrein van levensbeschouwing. Dat wil zeggen dat mijn werkzaamheden zouden bijdragen aan inhoud op het terrein van geloven en overtuigingen. Dit laatste hing samen met de vraag naar de apostolische identiteit in de samenleving van vandaag. Zoals onder meer bleek tijdens de seminars voor de Baarnkring was dit een thema dat aandacht verdiende.
Het feit dat dit âmet niet zoveel woordenâ werd uitgesproken heeft er mee te maken dat het gevoelig ligt om mensen die niet tot de geestelijke leiding van het genootschap behoren (en bovendien niet meer apostolisch zijn) te laten meedenken over geloofsinhouden. En, het feit dat de identiteit van het genootschap als niet duidelijk werd beschouwd, lag eveneens gevoelig. De opdracht die ik kreeg was daarmee niet helder omschreven. Dit kwam omdat men in de organisatie zich niet bewust was van de omvang van het kennistekort op het terrein van ethiek, wijsbegeerte, religie en samenleving. Er had intern voorafgaand aan mijn opdracht geen verkenning plaats gevonden om vast te stellen op welke onderdelen en op welk niveau er van een kennistekort sprake was. Zoals ik gaandeweg merkte was er eigenlijk in het geheel geen kennis aanwezig op dit punt. Dit werd duidelijk toen ik op een conferentie was voor geestelijk verzorgers en predikanten waar ook apostolische verzorgers aan deelnamen[2]. Niet alleen onthielden de apostolischen zich van deelname aan de gesprekken in de workshops; menigeen gaf na afloop aan niet te kunnen meepraten omdat men niet over de nodige kennis beschikte[3].
*** Ik weet niet hoe breed ik dit moet zien: zelf heb ik een aantal jaar deelgenomen in de plaatselijke Raad-van-Kerken, en had niet het idee dat we daar niet konden meekomen of meepraten. Maar het is lastig om te bepalen of RBR ook dit soort contacten bedoelt: deze waren niet primair gericht op een theologische gedachtewisseling â maar ik denk dat ik, samen met de zuster met wie ik deelnam, een aardig gesprek konden voeren.
Op het terrein van de geestelijke inhoud en identiteit van het genootschap bleek sprake te zijn van een omvangrijk kennistekort. Dit laatste aspect van mijn opdracht â de vraag naar de identiteit â werd zo nu en dan weggestopt bij de gesprekken die ik tijdens mijn seminars en cursussen hield. Men was hier ronduit ontwijkend over terwijl ook dit kennistekort aantoonbaar was zoals bleek tijdens de conferentie voor de Baarnkring en bestuur in 2016. Deze onduidelijkheid over de vraagstelling van de opdrachten bemoeilijkte mijn werkzaamheden. Het slagen van opdrachten is mede afhankelijk van een duidelijke wederzijdse vaststelling van de vraag waar men als opdrachtnemer in dient te voorzien.
*** Robin heeft blijkbaar wel de diverse opdrachten aanvaard zonder duidelijke taakomschrijving c.q. afspraken vooraf. Is hem dit met name in retrospectief duidelijk geworden? Of voelde hij zich zo toegewijd en werkte hij op basis van een (soort vaag) vertrouwen?
Het genootschap bevindt zich midden in de samenleving en gaat steeds vaker verbindingen aan met kerken en levensbeschouwelijke groeperingen. Kijken we naar het basale kennisniveau dat voor een dergelijke samenwerking nodig is, dan ontbreekt dit. Het genootschap bevindt zich op dit terrein zeer zeker niet op het niveau van haar zusterorganisaties. Dit geldt ook voor kennis over de samenleving en de tijd waar wij in leven. Voor een goede samenwerking en voor het hebben van een duidelijk herkenbare positie in de samenleving is deze kennis een vereiste.
*** Ik ga hier niet mee in de gedachtegang van RBR, op basis van mijn persoonlijke ervaring: zie boven.
*** Ik heb ook diverse landelijke samenkomsten bijgewoond binnen het genootschap â vaak ook met externe sprekers â waarin het beeld van RBR niet bevestigd werd; in tegendeel. Er werden wisselende namen gebruikt voor de noemer van landelijk gestimuleerde activiteiten, zoals âexterne communicatieâ (2012) en âexterne contactenâ (2010). Zit dit bij RBR in een blinde vlek?
Een groot deel van mijn werk betrof dus het op elementair niveau kennis bieden op deze onderdelen. Gelet op de activiteiten die ik in dit verband ondernomen heb kan ik stellen dat ik een heel klein beginnetje heb gemaakt om in deze leemte te voorzien. Een leemte die samenhangt met de voorgeschiedenis van het genootschap. Als lekenorganisatie was ze op dit onderdeel volledig afhankelijk van de vrijwillige inzet van mensen om zich op deze onderwerpen in hun vrije tijd te verdiepen. Dit kon bestaan uit het lezen van boeken of het zo nu en dan volgen van een cursus. Daarbij kende het genootschap geen âlerende traditieâ, ook niet ten aanzien van haar eigen geloofstraditie en geloofscultuur. Studiegroepen die zich bijvoorbeeld bezig hielden met de bestudering van het oeuvre van de weekbrieven bestonden niet. De enige verwerking van de geloofscultuur bestond uit het zich wekelijks verdiepen in de weekbrief voor de bewuste zondag. Het leggen van verbanden tussen afzonderlijke weekbrieven over een langere periode was eigenlijk niet aan de orde[4].
*** Enigszins beperkt, maar ik herinner me wel een jaarlijkse verbinding tussen de weekbrieven in de vorm van het Declamatorium.
*** Daarbij komt bij mij de vraag naar voren of bijvoorbeeld de katholieke kerk wel een âleercultuurâ had? Dit aangezien RBR regelmatig een vergelijk maakt andere geloofsgemeenschappen. Of was het daar wellicht beperkt tot de professionele â full-time / betaalde â geestelijk verzorgers? En: waar heeft dat toe geleid?
Van het verbinden van deze kennis aan ethiek, wijsbegeerte, psychologie of theologie was evenmin sprake. Bovendien bestond er een sterke neiging om alles wat niet via de weekbrief werd aangereikt af te doen als iets externs of niet relevant. Hier is recentelijk gelukkig verandering in gekomen, alleen ontbreekt het nog aan een structurele verdieping door middel van een âleercultuurâ[5].
Dit verklaart de grote kennisachterstand. Terwijl deze traditionele cultuur van het louter gericht zijn op de weekbrief als het woord van de apostel niet meer dominant is en er steeds vaker gedichten of boeken worden aangehaald bij de verzorging, merkte ik tijdens mijn cursussen en trainingen dat deze oude cultuur nog wel op sluimerende wijze aanwezig is in het genootschap. Zo kon het gebeuren dat tijdens een gesprek over de te behandelen stof iemand opmerkte dat het niet gaat om verdieping of reflectie, maar dat louter het âdoenâ, de praktijk, belangrijk is. Nu is het zo dat de praktijk heel belangrijk is, maar men dient wel te âwetenâ wat men doet om daar enige waarde aan te kunnen verbinden. Bovendien is de werkelijkheid dermate complex dat dit het ontstaan van de ethiek, wijsbegeerte en theologie verklaart. Een dergelijke opmerking over de prioriteit van de praktijk om daarmee het bevragen en onderzoeken van die praktijk naar de achtergrond te verschuiven, heeft een duidelijk herkenbare oorsprong. De negatieve duiding van reflectie en kennis gaat al terug op uitspraken van apostel Van Oosbree die ons waarschuwde voor de rationaliteit. Ook van apostel L. Slok zijn dergelijke uitspraken bekend. Gedurende al mijn opdrachten kon ik een ondertoon bespeuren die bestond uit een zekere mate van terughoudendheid ten aanzien van duiding, reflectie en kennisverwerving. En dit had niet alleen betrekking op âexterneâ kennis, maar ook ten aanzien van kennis over de eigen geestelijke cultuur en traditie. Want terwijl ik aanvankelijk dacht dat deze houding te maken had met het feit dat de kennis van Plato, Freud, of Immanuel Kant âexternâ was aan het genootschap, kwam ik er later achter dat men een dergelijke houding ook aan de dag legde toen we ons gingen verdiepen in honderdvijftig weekbrieven over een periode van zeventig jaar[6]. Ik wil hiermee niet beweren dat er geen interesse was voor wat ik met mijn opdrachten deed. Integendeel. In Baarn was men opgetogen over de cursussen en de cursussen waren altijd goed bezocht en de evaluaties waren doorgaans bijzonder positief. Ik doel op het feit dat men niet gewend was om met kennisontwikkeling om te gaan op het terrein van apostolische cultuur, religie, geloven en levensbeschouwing en dat op deze onderwerpen bij de cursisten een houding aan te treffen was die het uitvoeren van mijn opdrachten bemoeilijkte. Want het vergt meer energie bij het overdragen van kennis als men de relevantie van de stof of het denkproces dat men aangaat, eerst moet legitimeren.
*** Wat mooi dat RBR in deze ontwikkeling zoân rol in heeft willen en kunnen spelen.
*** Je kunt je de vraag stellen of je van een grote, gemengde groep kunt verlangen zich te verdiepen in bijvoorbeeld Freud. Voor velen zal dit of buiten hun interessegebied liggen â hetgeen met legitiem lijkt â of (te) hoog gegrepen zijn. Los van de vraag wat de waarde er van is bij een genootschap dat gericht is op de vertaling naar humane, praktische vormgeving van – en nĂĄ – bezinningsmomenten. Nu kun je deze opmerking zien als exponent van het oude denken, maar ik ga er van uit dat bestudering van Freud niet leidt tot meer levensgeluk, en maar beperkt tot meer inzicht â gezien het onwetenschappelijke karakter van Freuds werk.
De meest concrete en meetbare resultaten kwamen uit de enquĂȘtelijsten die bij de cursussen voor de plaatselijke verzorgers gebruikt werden. Deze resultaten waren voor het merendeel zeer positief. Dit betrof ook de opzet. Ik hanteerde een vorm die wel âresponsiecollegeâ wordt genoemd. Dat betekent dat de deelnemers tussentijds vragen kunnen stellen of opmerkingen kunnen maken en dat er na afloop een groepsgesprek is over de inhoud van de bijeenkomst. Omdat men positief was over deze opzet hebben we deze zo gehouden gedurende alle cursussen die ik heb gegeven. Echter, achteraf bezien heb ik dit geen wijze beslissing gevonden. De reden hiervoor is als volgt. In de traditie van het genootschap is men er op ingesteld dat men luistert naar iemand die spreekt. Diensten bestaan uit het spreken van een persoon en een zaal die dit aanhoort. Om mensen te stimuleren om actief na te denken en tevens om hun inzichten en gedachtegang onderling uit te wisselen was het beter geweest om meer in te zetten op interactie. Want juist dit onderdeel (reflecteren en zich uiten over wat men denkt) ligt moeilijk in het genootschap. Men is dat van nature niet gewend. Dit bleek heel duidelijk uit de speciale gesprekssamenkomst die we na de wintercursus van dit jaar hadden georganiseerd. Deze avond was gewijd aan de cursusstof die ging over de geestelijke ontwikkeling van het genootschap sinds 1946. We hadden vragen rondgemaild om tot een levendig gesprek te kunnen komen. Tijdens deze bijeenkomst merkte ik dat men nauwelijks in staat was om zich hier over te uiten. Het resultaat â na uitvoerig cursusmateriaal met verwijzingen naar tientallen weekbrieven en twee eerdere avonden van twee uur responsiecollege â was ronduit matig. Terwijl we gesprek hadden over de voorgeschiedenis van het hedendaagse apostolisch zijn vanuit het perspectief van de zielsverzorging â dat waar de cursisten dus als verzorgers mee bezig zijn -, bleek het niet mogelijk om tot daadwerkelijke verdieping en inhoudelijke reflectie op deze thematiek te komen. Ik had het gevoel dat ik de antwoorden en reacties er uit moest trekken. Voor mij was dit na afloop het bewijs dat een andere opzet beter had kunnen werken. Ik doel dan op een opzet die mensen zou stimuleren te leren reflecteren over onderwerpen en daarbij hen ook zou helpen om zich hierover te kunnen uitdrukken om tot gesprek te komen. Binnen de cultuur van het Apostolisch Genootschap is dit echter niet alleen een kwestie van cognitie of communicatieve vaardigheden, maar gaat het ook om het zich eigen maken van vrijheden om zich uit te drukken in het bijzijn van anderen. En hiermee raken we aan de ideologische conditie van het genootschap als geloofscultuur. Dat wil zeggen de cultuur van onderlinge verhoudingen, van het elkaar gunnen van ruimte om zich uit te spreken en van het openlijk kunnen hebben van afwijkende meningen of opvattingen.
*** Ik weet niet zeker naar welk jaar gerefereerd wordt (2016?), maar ik herken me nu (2021) niet in laatstgenoemde patronen, in ieder geval niet in de subcultuur waar ik toe behoor
Dit brengt mij bij een volgend onderdeel dat op een dieper niveau in de apostolische cultuur aanwezig is en dat aan de oppervlakte treedt wanneer men wil komen tot open kennisoverdracht. Kijken we naar de denkbeelden en zienswijzen die door apostolischen onderling tijdens officiĂ«le bijeenkomsten worden uitgewisseld dan bestaan deze voornamelijk uit âgecanoniseerde denkbeeldenâ. Dat wil zeggen dat uitspraken of inzichten die via de weekbrieven werden verspreid hun weg vinden in het apostolische discours en dit bepalen. Niet-apostolische denkbeelden (dus denkbeelden die niet afkomstig zijn van apostolischen) worden eigenlijk alleen in het discours toegelaten indien deze in de weekbrief of in een officieel beleidsstuk werden behandeld (denk hierbij bijvoorbeeld aan de denkbeelden van Etty Hillesum via de weekbrief). Het gebruik van dergelijke denkbeelden in de weekbrief maakt het legitiem om deze onderling uit te wisselen. De kennis die ik tijdens de cursussen overbracht was niet gecanoniseerd en kwam van buiten. In zekere zin gold dit eveneens voor de duiding die ik toepaste op honderdvijftig weekbrieven (omdat een dergelijke duiding nooit eerder door een apostel was toegepast). Uit het voorgaande kunnen we afleiden dat een visie of gedachtegang – hoe waardevol ook -, die zich op afstand van het genootschap bevindt, vrij eenvoudig kan worden opgevat als iets âandersâ. Als iets dat niet behoort tot het âeigeneâ van de apostolische cultuur. Dit onderscheid tussen het âmijnâ en âdijnâ in ideologische zin, werkt in het genootschap (nog steeds) als een filter bij het toe-eigenen van kennis. Dit betekent dat men geneigd is om kennis (inzichten, denkbeelden) langs een apostolische lat te leggen. Vaak gebruikt men het behouden van de eigen apostolische gezindheid als reden om tot een dergelijk normatief onderscheid te komen. Echter, omdat het bij vrijwel allen ontbreekt aan een duiding over de eigen geestelijke traditie (er is geen leercultuur) zijn dergelijke normatieve onderscheidingen ten behoeve van de eigen gezindheid in de meeste gevallen subjectief, arbitrair en niet gefundeerd. Meestal zijn dergelijke onderscheidingen ingegeven door persoonlijke gevoelsimpressies. Dit betekent dat de waardering van ethische kennis van denkers als Plato en Aristoteles niet gebeurt op basis van inhoudelijke (cognitieve) afwegingen, maar op basis van een sfeerbeleving. Een dergelijke emotionele kwalificering bleek in verreweg de meeste gevallen ingegeven door vooroordelen en gestoeld op onkunde.
*** Je kunt je de vraag stellen of er echt behoefte was (is?) om kennis te nemen van Aristoteles om âde liefdemacht van god vorm te gevenâ of zoân soort basis (âwe hebben allemaal het talent van de liefdeâ). Hoewel interessant, is bijvoorbeeld het werk van Aristoteles op het gebied van de logica beperkt â naar huidige maatstaven â en zijn beeld van het heelal sinds Copernicus losgelaten.
Vandaar dat het mij veel energie kostte om dergelijke denkers (zoals Aristoteles) op een waarde-neutrale wijze te presenteren zodat men in openheid en vrijheid hierover kon reflecteren. Natuurlijk gaat dit filter ook over hoe de deelnemers zelf hierover nadenken en in het bijzonder over wat men daarover in het gesprek durft te delen met elkaar. Vandaar dat het vaak voorkwam dat men alvorens iets te zeggen zich eerst uitgebreid (en ten onrechte) verontschuldigde dat men met een eigen mening kwam. De angst om de ander op de tenen te trappen met wat men denkt of zegt is nog steeds zeer sterk aanwezig.
*** Door het zo sterk uit te drukken âde angst om de ander op de tenen te trappenâ, wordt het wel heel zwart-wit. Er is ook een spectrum waarin bijvoorbeeld ârespectâ een rol speelt.
Deze canonisering van de kennisoverdracht had ook betrekking op criteria betreffende de positieve gevoelens die bepaalde denkbeelden of theorieĂ«n kunnen oproepen. Emoties en gevoelens die als positief worden aangemerkt werden makkelijker geaccepteerd en konden voldoen aan de maatlat van apostolische toe-eigening. Denkbeelden die een ogenschijnlijke negatieve sfeer of gedachte losmaakten werden los van de vraag naar de inhoudelijke relevantie daarvan, vrij snel opzij geschoven. Deze preoccupatie met het âpositieveâ is zeer sterk met de apostolische cultuur verweven en zelfs in die mate dat ik veel moeite heb gehad om begrippen zoals âkritiekâ (âkritischâ) een positieve betekenis te geven (in overeenstemming met de wijsgerige betekenis van dit begrip, dat wil zeggen als âonderzoekendâ en âvragendâ). Toen we een keer met de Baarnkring bezig waren bleek deze preoccupatie heel duidelijk toen apostel Wiegman tijdens de behandeling van de âkritische theologieâ van Karl Barth antwoordde dat hij niet kon begrijpen dat deze vriendelijk ogende man (zichtbaar op een foto) zich met een dergelijke theologie kon bezig houden. Deze opmerking, die voor de groep een canonieke lading vertegenwoordigt, heeft mij veel moeite gegeven om de waarde en relevantie van deze belangwekkende theoloog nog enigszins over het voetlicht te brengen. Een woordje als âkritische theologieâ roept bij veel apostolischen een associatie op die meteen al een barriĂšre opwerpt om zich verder te verdiepen. Het spreekt vanzelf dat iemand die tijdens een dergelijke bijeenkomst Barth wel interessant vindt, het verder wel nalaat om zich in bijzijn van anderen in positieve zin over deze theoloog uit te laten. De dominantie van de âpositieve emotieâ bij het interpreteren van kennis en feiten heeft ook betrekking op het beeld dat men van de samenleving heeft. Het was voor mij moeilijk om tot een realistisch (op onderzoek gebaseerd) beeld over de huidige samenleving te komen omdat velen die feiten een te negatieve voorstelling van zaken vonden (niet âpositiefâ genoeg).
*** Niet-kritisch zijn lijkt me inderdaad een probleem als je wilt werken aan een lerende organisatie c.q. cultuur. Je kunt dit misschien wel relativeren als je kijkt naar de mechanismen binnen veel andere organisaties (of bedrijven). Ik werk tientallen jaren voor de grootste organisaties en bedrijven, en kom veel dezelfde patronen tegen, en de uitdagingen die er bij horen. Dan schrik je niet zo van wat er in het genootschap gebeurt. Hoe vaak worden er in de bedrijven niet een âcultuur-programmaâsâ georganiseerd. Cultuur is gedrag, en we weten allemaal hoe lastig het is om gedrag te veranderen; denk maar aan âstoppen met rokenâ of âafvallenâ.
Kijk ik naar deze condities die van invloed zijn op kennisoverdracht binnen het genootschap, dan zien we dat er sprake is van een emotionele filtering van informatie en kennis. Ook zien we dat het delen van informatie en kennis bemoeilijkt wordt door de canonisering van informatie-uitwisseling op basis van de apostolische âstandaardâ. Deze condities bemoeilijken een open gesprek en zijn impliciet aanwezig in de omgang van apostolischen onderling. Samen met het afwezig zijn van een basaal kennisniveau over ethiek, samenleving of de eigen geloofscultuur bemoeilijkt dit om kennis te doen âlandenâ. We kunnen concluderen dat de apostolische cultuur zoals men deze na 1946 heeft gekend, nog doorwerkt als het gaat om reflectie, inhoudelijke verdieping en kennisoverdracht.
Onder alle mensen die ik met de cursussen, lezingen en seminars heb ontmoet was een kleine groep van mensen die te kennen gaven zich wel te verdiepen in de eigen geloofscultuur en in ethiek, wijsbegeerte en theologie. Deze enthousiaste groep vormde een minderheid. Zij reageerden meestal niet plenair tijdens bijeenkomsten (vanwege het niveauverschil in kennis en thematiek) en kwamen met inhoudelijke reflecties op het studiemateriaal of over de boeken die ze gelezen hadden via email. Meestal waren deze mensen ook vertrouwd met apostolische literatuur van de laatste honderd jaar en bleken meer bij machte om tot een contextuele duiding van de actuele identiteit en situatie van het apostolische werk te komen.
De Canon.
In deze evaluatie verdient het âcanonprojectâ bijzondere aandacht. Het canon-project bestond uit een onderzoek waar Manfred Horstmanshoff en ondergetekende in het najaar van 2015 de opdracht voor kregen van de apostel en het bestuur. Het betrof een onderzoek naar de identiteit van het genootschap op basis van ruim honderd jaar geschiedenis[7]. Tijdens dit onderzoek hebben wij de
âapostolische gezindheidâ als rode draad en als hypothese in ons onderzoek opgenomen. Eind januari 2016 werd op de conferentie in Epe het resultaat gepresenteerd onder de titel: âEen woning die nimmer vergaat. Proeve van een canon voor het Apostolische Genootschapâ. Dit betrof een document van circa honderd paginaâs waarin de ideologische geschiedenis van het apostolische werk wordt behandeld en waarin deze geloofstraditie wordt verbonden aan de vraag naar de hedendaagse apostolische geloofsidentiteit.
In 2016 hebben Manfred Horstmanshoff en ik een voorstel gedaan voor een follow-up van het canon-traject. Tijdens de conferentie in Epe, januari 2016, was op basis van onze observaties gebleken dat de Baarnkring en bestuur een kennisachterstand hebben als het gaat om reflectie over de eigen geestelijke en levensbeschouwelijke ontwikkeling[8]. Wij constateerden dat deze kennisachterstand niet alleen bestond uit academische kennis op het terrein van theologie of wijsbegeerte, maar dat het ontbrak aan vaardigheden om op consistente wijze te reflecteren op de apostolische geloofsontwikkeling. Wij hebben daarom een intensief basistraject voorgesteld dat onder meer bestond uit primaire vaardigheden op het terrein van reflectie, argumentatie, en het doordenken en doorvoelen van de eigen geloofsidentiteit. Helaas werd dit voorstel niet aangenomen.
*** Ik vraag me af in hoeverre de publicatie van het genootschap âGrondslag in perspectiefâ wel tegemoet komt aan de leemte die RBR constateert. Is daar een reactie op geformuleerd door hem?
In de nawerking van deze conferentie ontstond er tumult over de implicaties van dit rapport (waarover later meer). Wij vernamen maandenlang niets van onze opdrachtgevers. Er volgde alleen een korte briefing in afwachting van een terugkoppeling. Toen deze er na maanden niet kwam hebben we zelf een gesprek aangevraagd met de apostel. Tijdens dit gesprek is er geen inhoudelijke evaluatie geweest van het rapport, noch van de vraag naar het kennispeil in de organisatie. Men gaf aan dat men bezig was een programma op te tuigen waar het canononderzoek een onderdeel van zou zijn. Wij zouden dit deel niet uitvoeren maar als adviseurs gevraagd worden. Het is daar helaas nooit van gekomen. Niet wat betreft ons aandeel in dit programma, ook niet wat betreft het uitvoeren van een canonproject om te werken aan een geloofsbron voor het apostolische werk (niet te verwarren met de opvolger van het âkartonnetjeâ). Er werden wel mensen aangewezen die dit canontraject zouden oppakken, maar die bleken tot onze verbazing niet over aantoonbare achtergrondkennis te beschikken of bijvoorbeeld reeds over de ontwikkeling van het apostolische werk te hebben gepubliceerd. Na een aantal maanden werd dit traject voor zover wij weten stopgezet. En dit is erg jammer omdat een meerjarentraject om tot geestelijke herbronning te komen het genootschap zeer zeker ten goede zou kunnen komen.
Het canon-onderzoek was gericht op de apostolische gezindheid en had tot doel te onderzoeken hoe deze was ontstaan in het verleden (teruggaand op het jaar 1900) en wilde in kaart brengen wat er in levensbeschouwelijke of religieuze zin voor nodig is om deze te continueren en te actualiseren. Wij hadden min of meer een mandaat gekregen om vanuit deze invalshoek (de gezindheid) het apostolische werk te onderzoeken. Dit betekent dat dit onderzoek een bepaalde kant op ging, een richting en doel had. Indien we een andere hypothese hadden genomen als basis voor apostolische ontwikkeling dan was er een andere uitkomst geweest. Het resultaat van het onderzoek bracht met zich mee dat we een âbijvangstâ presenteerden in de vorm van wat âhet kwadrantâ is gaan heten. Want, gedurende het onderzoek naar de apostolische geloofsbronnen konden we constateren dat de afgelopen decennia er een proces van diversificatie in het genootschap is ontstaan als het gaat om de geloofsoriĂ«ntatie en het geloofsverhaal. Het kwadrant laat zien dat er op zijn minst vier verschillende intern aanwezige hoofdrichtingen zijn die zich wat betreft de vraag wat men gelooft en van waarde acht niet allemaal laten verenigen. Het komt er op neer dat wij vaststellen dat apostolischen niet langer allemaal hetzelfde geloof aanhangen.
*** Jammer dat hier niet kort de vier kwadranten worden geresumeerd. Ook al zal er een diversificatie zijn in wat men gelooft â hetgeen een gespreken over âwat is gelovenâ vraagt â er ten aanzien van âwat men van waarde achtâ al meer overeenkomst zal zijn: iets in de trant van âvormgeven (transformatie) van gedachten van liefde en verdraagzaamheidâ â niet zo heel veel anders dan al door Jezus werd voorgeleefd en verkondigd.
Hoewel deze constatering gebaseerd was op een logische analyse van de literatuur die wij onderzochten, kwamen de empirische feiten hierover steeds meer aan het licht[9]. Na 2016 werd steeds meer zichtbaar dat deze diversificatie zich als sociaal proces in het genootschap aan het voltrekken is. Neem bijvoorbeeld de eredienst op zondag. Een aantal van de leden kiest ervoor op een bewuste zondag iets anders te gaan doen of uit te slapen. Een ander deel dat wel naar de plaats van samenkomst gaat kiest er voor om niet in de grote zaal bijeen te komen maar met een groepje in de bijzaal een samenkomst te hebben. Een deel daarvan wenst het verbondsteken te ontvangen, een ander deel niet. Dan zitten er in de zaal een aantal mensen die weliswaar niet in de bewuste bijzaal willen zijn, maar niet langer gelukkig zijn met de rondgang en bepaalde apostolische rituelen en liever op die morgen een lezing zouden bijwonen. Er zijn broeders en zusters die het fijn vinden als de voorganger spreekt over âons ideaalâ, maar er zijn er ook die hem een kritische email sturen als hij dit zou doen. Er zijn nog een aantal broeders en zusters (voornamelijk ouderen) die nog geloven vanuit âde erkenning voor de apostelâ, maar er zijn er ook waarbij de nekharen overeind gaan staan als de voorganger daarover zou spreken. Tijdens de dienst wordt de weekbrief voorgelezen. Was dit voorheen het inhoudelijke middel en richtpunt voor de zielsverzorging, thans denkt iedereen er het zijne van. Sommigen lezen de brief aandachtig thuis voordat ze naar de dienst gaan, anderen gebruiken liever andere bronnen ter inspiratie. Voor sommigen is de komst van de districtsverzorger extra reden om naar de dienst te gaan, voor anderen is de komst van de apostel geen reden (meer) om een vakantie of weekendtrip uit te stellen. Kijken we naar al deze verschillenden wensen en verlangens, dan begrijpt iedereen dat dit niet een eenduidig beeld geeft van wat de identiteit of geloofswaarde van het genootschap op dit moment is. Het tumult dat ontstond na het verschijnen van ons rapport liet zien dat er ook in Baarn een onderhuids proces van diversificatie van zienswijzen en ervaringsvormen zich heeft voorgedaan (ik verwijs hierbij naar gesprekken hierover met betrokkenen in Baarn). De grote schrik daarover resulteerde in het opzetten van het eerder vermelde programma in een poging om deze verschillen met taal en met beleidsvoornemens te beteugelen.
*** Ik herken de grote schrik van geconstateerde diversificatie niet zo. Volgens mij wordt dit â in ieder geval nu â onderkend en deels ook gestimuleerd. Authenticiteit wordt op prijs gesteld. Dit leidde afgelopen maand in een landelijke presentatie ook tot de vraag: âWorden gemeenschappen autonoomâ. Los van het antwoord, blijkt er dus ruimte om dit soort vragen te stellen.
Bij de presentatie van de canon hebben we laten doorschemeren dat het misschien wijs is om bepaalde keuzen te maken, beseffende dat dit ten faveure van bepaalde groepen kan werken terwijl anderen dit misschien een minder gunstige ontwikkeling zouden vinden. Het maken van keuzen geeft de mogelijkheid om te werken aan een apostolische identiteit; want, deze is zoek wanneer men elke opvatting, hoe tegengesteld ook, als onderdeel van hetzelfde aanneemt. Dit leidt niet alleen tot verwarring (waar al melding van werd gemaakt in gemeenschappen), het leidt ook op termijn tot interne verdeeldheid. Want hoe het genootschap nog bij elkaar te houden als op termijn iedereen zijn eigen geloof heeft? En hoe kan je jezelf als organisatie profileren en in de samenleving zichtbaar maken wanneer het verhaal zo algemeen is dat je alles en iedereen er in onder kunt brengen?
Bij onze presentatie ging het om de vraag naar de apostolische gezindheid en we lieten zien dat bepaalde richtingen uit het kwadrant zich minder goed lenen om te blijven inzetten op een apostolische gezindheid via de zielsverzorging. Want als alles apostolisch is, dan is eigenlijk elke gezindheid of mentaliteit terug te brengen tot een algemene noemer. De nawerking van Epe 2016 kunnen we beschouwen als een empirisch bewijs dat we het wat betreft ons onderzoek bij het rechte eind hadden. Het kwadrant aan verschillende opvattingen, belevingen, visies en waardebepalingen, zo lang onder de oppervlakte werkzaam in het genootschap, werd door dit document manifest gemaakt. We weten dat dit voor de verantwoordelijken, in het bijzonder de apostel, een pijnlijke ervaring was. Uit de wandelgangen vernamen we over de spanningen en conflicten die ontstaan waren als gevolg van dit proces.
*** Ik neem dit voor kennisgeving aan, maar spanning en conflicten zijn op zich niet verkeerd. Je wilt alleen niet dat ze aanhouden.
*** Ik wil naast de omschrijvingen van RBR hierboven een stukje uit het boek âNieuw licht op oude wegen â van Berry Brandâ citeren (p. 620):
âDe in 2001 als opvolger aangewezen apostel Riemers trok de door Slok jr. gekozen beleidslijn door. Een dienstencentrum bood op verschillende terreinen professionele ondersteuning aan verzorgers. Een communicatieadviseur ging samen met een werkgroep aan de slag om (naams)bekendheid te vergroten en het genootschap beter bereikbaar te maken voor mensen die een religieuze invulling van hun leven zochten. Het genootschap zette verschillende menslievende projecten op stapel, gign samenwerkingsverbanden met geestverwante groeperingen en activiteiten aan en versterkte de externe contacten. Dat de afhankelijkheid jegens de apostel had plaatsgemaakt voor wederzijdse gelijkwaardigheid kwam nu ook in de heilshandelingen en rituelen tot uitdrukking.â
 *** En inmiddels zijn we weer 10 jaar verder.
Van top-down naar bottom-up.
Ten tijde van de proeve in 2015 was ik ten onrechte de mening toegedaan dat de koers, de richting en de visie en missie van het apostolische werk in handen was van de verantwoordelijken in Baarn. Dat is ook de reden geweest dat we de canon als een aanbevelend onderzoek hebben geschreven en daarna kwamen met een voorstel voor verdere kennisontwikkeling op het denkniveau. Nu terugkijkend weet ik dat de richting van het genootschap bepaald wordt door de leden, door de gemeenschappen en wat de broeders en zusters zelf willen. Indien ik dit eerder had geweten dan had ik een aantal opdrachten anders aangepakt om beter te kunnen inspelen op de behoeften.
In strategisch opzicht zien we na Epe 2016 een tendens ontstaan om met nog meer nadruk de visie over de inhoud en de koers van het apostolische werk bij de leden âop te halenâ. Dit is een direct gevolg van het feit dat men de diversificatie die aan het licht treedt niet door middel van het maken van kwalitatieve inhoudelijke keuzen wenst op te heffen (uit angst voor ledenverlies), maar dat men daar juist op probeert in te spelen door de leden zoveel mogelijk het gevoel te geven dat ze mee kunnen beslissen.
*** Persoonlijk bespeur ik geen âangstâ voor ledenverlies. Het genootschap krimpt ook niet sneller dan andere, vergelijkbare religieuze organisaties. Daarnaast is het natuurlijk wel prettig als een organisatie een substantiĂ«le omvang heeft, om zowel faciliterend als diversifiĂ«rend aanwezig te (kunnen) zijn.
Er komen dialooggesprekken als onderdeel van het programma dat in 2016 wordt opgetuigd en de informatie daarvan moet leiden tot het formuleren van een nieuw en tijdelijk geloofsverhaal (de vervanging van het âkartonnetjeâ). We zien dus dat men het accent van wat apostolisch-zijn is legt bij de leden. Inmiddels een aantal jaren verder hebben we vele voorbeelden kunnen vinden waarin dit mechanisme zichtbaar wordt. De vraag van wat apostolisch zijn is gaat niet langer over een gemeenschappelijk verhaal, maar over een persoonlijke zienswijze: individuele verhalen, geloven, belevingen en meningen. Nu begrijp ik ook wat de districtsverzorgers in 2015 bedoelden toen ze mij lieten weten dat het genootschap (Baarn) âfaciliterendâ opereert ten opzichte van de leden. Het door ons beschreven kwadrant is dan ook niet zozeer een statische constatering van verschillen tussen de leden, maar is eigenlijk een momentopname van een proces.
*** Hier wreekt zich enigszins het niet beschikbaar hebben van â een iets uitgebreidere beschrijving van â het kwadrant. Anderzijds herken ik wel dat je altijd te maken hebt met een momentopname in een proces.
Recentelijk maakte iemand uit de dienende kring van een grotere gemeenschap aan mij bekend niets meer te voelen bij de rondgang en de verbondsvernieuwing. Dit was aanleiding geweest om samen met andere leden van de gemeente een team samen te stellen en alternatieve samenkomstenvormen te organiseren die zo nu en dan de eredienst kunnen vervangen. Natuurlijk komt dit niet uit de lucht vallen. In 2016 roept apostel Wiegman de aanwezigen in de Doelen op om te experimenteren met samenkomstvormen. Deze uitspraak van apostel Wiegman sluit aan bij eerdere uitspraken van apostel Riemers. Al tien jaar geleden schrijft deze over het feit dat we het genootschap, de eredienst en de verhoging geen exclusieve plaats moeten toekennen als het gaat om zielsverzorging. Ook een wandeling in de bossen, een goed gesprek of een concert kunnen daar toe gerekend worden. Gaan we nog verder terug in de geschiedenis dan herkennen we de grondslag voor deze ontwikkeling al in weekbrieven van apostel J.L. Slok. Het idee van de âgespreksdienstâ dateert al uit die tijd. Zonder hier normatieve kwalificaties aan te verbinden kunnen we constateren dat er al decennia werd gewerkt aan een bottom-up ontwikkeling in het genootschap. Een ontwikkeling die niet alleen de vorm maar ook zeer zeker de inhoud betreft (zeker als het gaat om de vraag wat zielsverzorging is).
*** Ik herken wat aspecten in de ruimte die er is om structureel de 5e zondag van de maand naar eigen/plaatselijk inzicht in te vullen (met een wandeling, lezing etc.), en dat er standaard op de 4e zondag van de maand ook geen weekbrief is, zodat ook daar ruimte is voor een deel invulling. Daarnaast vermoed ik dat er wel een vaste kern van overtuigingen en rituelen is c.q. zal blijven, ook al wordt de vorm aangepast â na het op de hand nemen van formuleringen / gewenste strekking en dergelijke (bijvoorbeeld bij de Rondgang).
Terwijl ik dit jaar nog een herhaling verzorgde van een cursus die ging over verdieping op het thema van de zielsverzorging en die bedoeld was voor de geestelijke verzorgers, kon ik kort daarna met Pasen in de Doelen al vraagtekens plaatsen bij de relevantie van deze cursus. Dit heeft niet te maken met de strekking van de inhoud, maar gaat over de vraag of de zielsverzorging in de nabije toekomst nog wel een taak is die louter voor âzielsverzorgersâ is bestemd. De Meerjarenvisie laat namelijk zien dat het idee van verzorging en de gemeenschap steeds meer bottom-up ingevuld gaat worden, dat wil zeggen op basis van waar de leden lokaal zelf voor kiezen. Overzien we wat er nu al op dit punt plaats vindt, dan betekent dit voor de toekomst veel voor de relevantie van bestaande apostolische instrumenten zoals de weekbrief, de geestelijke verzorger, de eredienst, liturgie en de apostel. Het is dan ook niet zo vreemd dat we het laatste jaar al enkele keren konden vernemen van een mogelijke apostolische toekomst waarin geen apostel meer zal zijn.
*** Er is inderdaad veel in beweging. En, als je er midden inzit lijkt het wel eens op een stroomversnelling. En inderdaad: soms moeten er ook âinhaalactiesâ plaats vinden. Dat is natuurlijk (en ook) goed. Op lange termijn zie een patroon van bijstellen en veranderen; dat is een kenmerk van organisaties die langer bestaan. Ik weet niet waar je de âstartâ van de apostolische gedachte c.q. organisatievorm legt; In Engeland rond 1830? In Nederland vanaf 1863? Het afsplitsen door (voorlopers van) het Apostolisch Genootschap vanaf 1946? Laten we voor het gemak laatstgenoemde nemen: het is dan al een prestatie van formaat als je na 75 jaar nog bestaat. Dat is maatschappelijk niet veel organisaties gegeven.
Tot slot.
Toen ik in 2014 voor het genootschap kwam te werken had ik niet door in welke fase van haar ontwikkeling het zich feitelijk bevond. Echter, mijn directe opdrachtgevers waren ook niet bij machte om mij hierover in te lichten. Dit heeft te maken met het feit dat verschillende ontwikkelingen gelijktijdig plaats vinden en men geen totaalvisie heeft op de processen die zich voordoen. Door mijn werkzaamheden die mij ook frequent in het Dienstencentrum brachten, merkte ik dat de afzonderlijke afdelingen van elkaar soms niet wisten waar men mee bezig was. Dit bleek een structuurelement in de organisatie te zijn, zo vernam ik later. Hierdoor waren de mensen die mij aanstuurden niet in staat om een actueel en accuraat beeld te geven van de status van het genootschap in zijn ontwikkeling. Dit verklaart ook dat het kon voorkomen dat de verantwoordelijken waar ik mee te maken had soms zeer verbaasd waren over een spontane ontwikkeling die zich ergens in het land voordeed. Men had het niet zien aankomen. Dit hangt samen met het feit dat men zoals ik eerder aangaf, als organisatie niet een kritische zelfanalyse verricht heeft ten aanzien van de ontwikkelingen die men de afgelopen decennia heeft doorgemaakt. Het gebrek aan duiding wat betreft de eigen ontwikkeling (en het proces waarin men zit) betreft daarbij niet alleen de vraag van de inhoud (geloofsontwikkeling), maar heeft ook betrekking op de organisatie (en dus de gemeenschappen). Ik voelde bij het verzorgen van mijn opdrachten dan ook vaak dat ik mij in een soort van niemandsland bevond. De mensen waar ik mee te maken had zoals de cursisten, waren heel tevreden en enthousiast, maar ik had geen idee hoe deze projecten waren ingebed in een groter geheel. Ik heb twijfels of dit âgrotere geheelâ er eigenlijk wel is geweest en of dat wat ik verzorgde met alle seminars, trainingen en cursussen niet eerder âeducatieve eilandjesâ waren. Het ontbreken van een inbedding draagt niet bij aan een duurzame omgang met kennisoverdracht. Het effect daarvan beklijft niet en vindt in het beste geval alleen zijn weg naar het individu.
Het autonomer worden van de gemeenschappen en de broeders en zusters (op vitale onderdelen van het gemeenschapsleven en de verzorging) leidt er toe dat men in Baarn automatisch minder zicht krijgt op wat er in het genootschap speelt. Vaak had ik het idee â zeker naar wat ik vanuit de gemeenschappen allemaal vernam â dat Baarn steeds meer een eigen gemeenschap is en eigenlijk los is komen te staan van wat er in het land gebeurt. Dit is zeker zo als het gaat om de waardering van de geloofscultuur en geloofspraktijk. Het epicentrum van het apostolische werk is de afgelopen decennia verschoven van Berg en Dal waar de vrijdagkring bijeen kwam, naar de gemeenschappen met hun couleur locale.
*** âBaarnâ bestaat niet.
*** En dan heb ik het nog niet over trajecten als âIederalâ.
*** Ik denk dat ook decentrale gemeenschappen een gemeenschappelijke kern kunnen houden en elkaar willen versterken. Vergelijk de (organisatie)structuur van de Protestantse-kerk maar eens met de Katholieke-kerk.
Het proces van autonomer worden van gemeenschappen â ook op inhoud en zielsverzorging â is volstrekt legitiem wanneer de leden zelf deze behoefte hebben. Echter, wil je in een gedecentraliseerde geloofsorganisatie goed kunnen faciliteren dan moet je juist heel goed weten wat er lokaal allemaal speelt, wat de behoeften zijn en wat de achterliggende verlangens zijn. Ik heb de indruk dat er een groot aantal apostolischen is die niet langer behoefte hebben aan iemand die komt om de ander te verzorgen, maar dat veel mensen zichzelf willen verzorgen.
*** Het roept herinnering op aan degene met wie ik namens onze gemeenschap deel nam in de plaatselijke raad van kerken. Zij had een gevleugelde uitspraak: âIk ga naar de dienst om mijn ziel te verzorgen.â Daarmee zich ook onafhankelijk opstellend of er nu een bevlogen en spreekvaardige voorganger in de dienst voorging, en onafhankelijk van de vraag of er mooi werd gezongen edâŠ
Dit sluit aan bij wat er met Pasen werd verteld over de âzinzoekerâ die verschillende evenementen opzoekt om zich her en der te kunnen (laten) inspireren. Bovenstaande maakt het werk van een godsdienstfilosoof die cursussen verzorgt lastiger. Ik vraag mij af of het inmiddels niet overbodig is geworden om geestelijk verzorgers (zowel landelijke verzorgers als lokaal) bij te scholen ten aanzien van zielsverzorging of geestelijke ontwikkeling. Eerder heb ik het idee dat het genootschap op korte termijn professionals zal moeten aantrekken die ervaring hebben met het opzetten van een programmering voor diverse activiteiten â activiteiten met andere organisaties en bedoeld voor een breed publiek, uitgaand van de breedst mogelijke definitie van het begrip âinspiratieâ. Deze transitie laat volgens mij zien dat het Apostolisch Genootschap midden in een overgang zit van een âgeloofscultuurâ (geloofsgemeenschap) naar een âzingevingsaanbiederâ. Echter, omdat deze overgang nog niet âvoltooidâ is, er ook nog ouderen zijn die vast willen houden aan de traditionele cultuur, probeert men een meersporenbeleid te hanteren zodat iedereen aan zijn trekken kan komen. Deze strategie herkennen we al uit de jaren negentig. Want ook toen al werd er gezegd dat men bij de veranderingen rekening moest houden met de beleving van een oudere generatie waardoor de jongere generatie langer moest wachten op de gewenste veranderingen van de geloofscultuur. Zoals we met Pasen â18 hebben gezien wordt er momenteel een duidelijker divers beleid ingezet zodat iedereen het zijne er uit zal kunnen halen. Maar omdat dit onherroepelijk ten koste gaat van een gemeenschappelijke identiteit (zowel in de sfeer van de beleving als in het vormen van een signatuur waarmee men naar buiten kan treden) maakt dit het genootschap ook kwetsbaarder.
*** Ik vermoed dat hier wordt verwezen naar initiatieven als âIederalâ, die gedreven zijn door de drang tot het slaan van een brug tussen de maatschappij en de kern van de apostolische geloofsopvatting. Een avontuur waarvan je niet weet hoe het zich zal ontwikkelen, maar dat je samen aangaat.
Kijken we naar deze ontwikkeling dan verklaart dit waarom er steeds weer gesproken wordt over âde ontwikkeling van ons werkâ. Want, met regelmaat zijn er de laatste jaren plaatselijke bijeenkomsten om weer een update te geven van de visie en positie van het genootschap en wordt daar in de gemeenschappen met elkaar over gesproken. Dit komt voor een groot deel voort uit het feit dat veel broeders en zusters aangeven een grote mate van onduidelijkheid te ervaren over wat het genootschap is. Deze onduidelijkheid â die men ook regelmatig aan mij kenbaar maakte â is er al jaren. Terwijl het een verklaarbare reactie lijkt om steeds weer met beleidsteksten (zoals recent de geloofsbasis als vervolg op het kartonnetje) te komen en steeds weer toelichting te geven, blijkt dit niet te werken.
*** Ik volg niet alles, maar kom regelmatig het woord âkartonnetjeâ tegen: er moet mij iets ontgaan zijn. Jammer, want ik zou ook graag zoân kartonnetje hebben. Wat mij niet duidelijk is, of RBR hier met de âgeloofsbasisâ bedoelt wat nu wordt genoemd âde grondslag van ons geloofâ.
De diversiteit die in het genootschap aanwezig is laat zich niet langer in taal vatten, is daar te divers voor. Daags na een samenzijn over de ontwikkeling van ons werk (waarin men door het bieden van een verhaal helderheid wil geven), doet zich weer een nieuwe (lokale) ontwikkeling voor die voor sommigen weer aanleiding is zich af te vragen wie wij zijn. Terwijl de broeders en zusters geneigd zijn om deze vraag bij Baarn neer te leggen â alsof Baarn de aanleiding zou zijn voor deze onduidelijkheid â vormen zij zelf met elkaar de oorzaak van deze onduidelijkheid, van deze diversificatie. In plaats van zich steeds weer te richten tot dergelijke tussentijdse visies op de koers of âidentiteitâ van het genootschap, zou men er beter aan doen om in de eigen gelederen van de gemeenschap die vraag neer te leggen. Want veel onduidelijkheid komt voort uit het feit dat men al zittende in de bank tijdens de eredienst eigenlijk geen weet heeft van wat de ander die daar naast zit denkt en voelt. Indien mensen met regelmaat openlijk zouden bespreken wat men verlangt als het gaat om het zijn van een gemeenschap en de activiteiten die daar plaats vinden, zou dit het samengaan in de gemeenschappen transparanter kunnen maken. Men zou daardoor niet langer verrast hoeven te worden als er een nieuw initiatief ontstaat of als een aantal niet komt opdagen bij een bepaalde bijeenkomst, omdat men kennis zou hebben van wat er in de ander omgaat. Echter, omdat apostolischen, zoals ik eerder aangaf, er grote moeite mee hebben om aan elkaar te laten blijken wat men voelt en denkt (omdat men de ander niet wil kwetsen), blijven deze verschillen in verlangens en behoeften voor het merendeel onder de oppervlakte.
*** Ik heb er moeite mee dat er zo over âapostolischenâ gegeneraliseerd wordt. Het is ook niet juist. Wat vaak niet zo gezien wordt, is het gegeven dat âverschillen binnen groepen groter zijn dan verschillen tussen groepenâ.
Dus in plaats van het steeds weer te komen met een nieuw kartonnetje â waarmee men een vergeefse poging doet om de lading te dekken â is het beter om openheid van zaken te geven. Want indien men in openheid kan komen tot respect van wat de ander beleeft (ook al heeft die ander niets meer met de rondgang of de weekbrief), kan men van daaruit op zoek gaan naar wat het wĂ©l is dat samen bindt. En dit laatste laat zich wellicht niet langer verwoorden in een programma, een beleidsstuk of een visiedocument. Want kijken we naar de bewoordingen die nu gehanteerd worden om een verbindende noemer vast te stellen, dan zijn deze zo algemeen dat vrijwel het merendeel van de mensheid hieronder valt.
*** In zekere zin klopt dat met het idee dat we werken aan universele waarden. We kiezen een organisatievorm die in het samengaan je als persoon kan versterken in het vormgeven daarvan.
Zoals ik heb laten zien is dit proces al decennia geleden ingezet en is het een gevolg van een hele lange voorgeschiedenis in het genootschap. Het spijt mij dat ik niet langer in het onderzoeken van de apostolische identiteit betrokken kan zijn. Want het proces dat zich hier voordoet is uitermate interessant en vraagt eigenlijk om explicitering en beschrijving.
*** Ik denk dat RBR wel degelijk heeft meegewerkt aan het verder vormgeven van het denkproces binnen het genootschap, al heeft hij dit misschien niet zo duidelijk terug gekregen. Soms hebben (denk)processen ook even tijd nodig om te landen.
*** Daarbij vermoed ik zijn observaties en opmerkingen wellicht hebben bijgedragen bij het tot stand laten komen van de publicatie âGrondslag in perspectiefâ.
21 mei 2021
Toevoeging 10 juli 2021: de bespreking van het tweede hoofdstuk kunt u lezen op: https://www.volumus.nl/essays/franse-kaas-2/
=================================================
Noten RBR:
[1] Ik doel hierbij op âEen woning die nimmer vergaat. Proeve van een apostolische canonâ, 2016, dat ik samen met Manfred Horstmanshoff heb geschreven.
[2] Deze conferentie werd georganiseerd door âVrijzinnigen Nederlandâ en vond plaats januari 2016 op het Mediapark te Hilversum.
[3] Bij dit voorbeeld doel ik niet op specialistische theologische kennis, maar op basiskennis die betrekking heeft op gemeenschapsleven en geloven in de hedendaagse maatschappij.
[4] Pas in 2011 wordt hier door Manfred Horstmanshoff een begin mee gemaakt door zijn boek âBewogen Woordenâ.
[5] Een lekenorganisatie wil niet automatisch zeggen dat er dan geen leercultuur is. Er zijn vele voorbeelden van leken in verschillende kerken die zich kunnen meten met hun professionele broeders en zusters. Het een lekencultuur zijn en het hebben van een leercultuur zijn twee losstaande fenomenen.
[6] Tot mijn verbazing bleek dit ook met betrekking tot interne literatuur die bestemd is voor de geestelijke verzorging. Het door mij behandelde boek âWerkboek eredienst en liturgieâ (2010) bleek door veel cursisten nooit gelezen te zijn terwijl het wel voor hen bestemd was.
[7] Tijdens het ontvangen van deze opdracht gaat het gesprek niet over onderzoek naar de identiteit van het genootschap in deze tijd want wordt voornamelijk over het verleden, zoals de tijd van apostel Van Oosbree, gesproken.
[8] Op deze conferentie werd het âcanon rapportâ gepresenteerd en werd er een workshop gehouden om te reflecteren over het apostolisch-zijn in deze tijd. De deelnemers bestonden uit de Baarnkring waarbij Manfred Horstmanshoff en ondergetekende als waarnemers aanwezig waren. Later die dag in de avond volgde ook een presentatie van de canon en discussie met het bestuur erbij.
[9] Wij hebben voor dit onderzoek gebruik gemaakt van apostolische literatuur over de periode 1900 â heden.
Boeiend commentaar op het document van Robin. Dat zou meer moet gebeuren: hoor en wederhoor = dialoog. Dat mis ik. APGEN revisited blijft hangen in de apostelkinderen en wordt niet benoemd in Apgen dialoog bijvoorbeeld.
Toch nog een kloof? toch nog koningskinderen met te diep water? hoe gaan we overbruggen en benoemen? Hoe spiergeheugen en trauma niet doorverwijzen naar externe deskundigen maar inbedden in ons eigen verleden en bespreekbaar maken.