In deze amuse wil ik even terugkomen op de vorige – de 80e. Liefhebbers van schone kunsten in het algemeen, en van poëzie in het bijzonder, hadden natuurlijk al opgemerkt dat het weer een onwaarschijnlijke samenloop van omstandigheden was dat in de 80e amuse een Tachtiger werd belicht. En dan bedoel ik niet iemand van 80 jaar of ouder. Weliswaar denken we momenteel niet alleen maar in generaties als X, Y of Millenial, maar ook in leeftijd-cohorten. Dit is gedreven door het onnavolgbare vaccinatie-schema van onze overheid. Nu was de overheid toch al enige tijd niet volgbaar, met name door onze ex-premier. Het werd nog eens complexer doordat vaccins van verschillende fabrikanten voor verschillende leeftijd/risico-groepen worden gebruikt: kan jij benoemen wie er nu welk vaccin krijgt?

Daarbij werden allerlei trucks niet geschuwd om voor te dringen bij de vaccinatie-straat. Zo twijfelden vriendelijke bejaarden niet om zich ouder voor te doen dan ze waren, want dan kwamen ze eerder aan de beurt. Zelfs binnen de groep van tachtig-jarigen werd er nog onderscheid gemaakt. Zo loonde het dus om je nog tachtiger voor te doen dan je bent. En natuurlijk gaan degenen die het tachtigst zijn voor.
Spraakmakend was dat ook Amanda Lear voor wilde dringen in de prikstraat; goedbeschouwd heeft ze misschien daar wel gewoon de leeftijd voor. Het sappige verhaal is te vinden op Telegraaf.nl – de krant van de vorige premier, dus beslist niets aan gelogen (de kop is: “Amanda Lear ’betrapt’ in vaccinatierij met 75-plussers“)

Het is in ieder geval geen gedrag waarvan je zegt ‘Follow me’… Doe gerust je disco-schoenen aan, zet je geluid lekker hard, en luister ongegeneerd naar dit nummer:
Wat me overigens wel een risico lijkt, is dat de nieuwe verkeninformateur Tjeenk Willink nog geen tachtig is; zou hij wel ingeënt zijn? Je wil toch niet dat hij straks met wapperende jaspanden de vergaderkamer verlaat met volstrekt oprechte dossiers onder zijn armen – een Ollongrentje, zeg maar.

Maar goed we gaan terug naar de Tachtiger waar Youp en Bert Wiegman aan refereerden, zoals genoemd in de vorige amuse. In feite was Herman Gorter ‘een van de Tachtigers‘. Ze zien er overigens niet uit als tachtigers:

Om kort even de herinnering aan de Tachtigers op te halen:
“Begin jaren ’80 van de 19e eeuw vormde zich in Amsterdam een groep jonge schrijvers en schilders die vonden dat het allemaal anders moest: de Tachtigers. Onze moderne Nederlandse literatuur is bij hun ontstaan. De Tachtigers kwamen samen in cafés als Die Port van Cleve op de Nieuwezijds Voorburgwal, Mille Collonnes op het Rembrandtplein -zat op de plek van het huidige Escape- en in het huis van schilder Willem Witsen aan het Oosterpark, het tegenwoordige Witsenhuis. Tussen het schilderen, schrijven en dichten door werd flink gedronken, geruzied en gefeest.”
Dat er ook knetterhard gewerkt werd aan vernieuwende poëzie blijkt natuurlijk uit werken als de ‘Mei’ en de ‘Verzen’ van Herman Gorter. Kloos schreef in een voorwoord bij een dichtbundel van Jacques Perk het ‘programma’ van de beweging; hier overgenomen uit het proefschrift van J.W.P. Janzen. Zet je even schrap, en voel welk een drang er achter hun poëzie schuil gaat. Mogelijk wordt je eigen beeld over wat poëzie kan zijn bijgesteld:
De poëzie is geen zachtoogige maagd, die, ons de hand reikend op de levensbaan, met een glimlach leert bloemen tot een tuiltje te binden, en zonder kleerscheuren over heggen te stappen, ja zelfs zich bukt en ons wijst, hoe de scherpste stekels het best kunnen dienen, om het schoeisel te hechten, dat de lange weg had losgewoeld: doch eene vrouw, fier en geweldig, wier zengende adem niet van ons laat, die ons bindt aan haar blik, maar opdat wij vrij zouden zijn van de wereldzorg, die hart en hoofd in bedwelming stort, maar ook den drang en de kracht schenkt, zich weder op te richten tot reiner klaarheid dan te voren, die de hoogste vreugd in de diepste smart, doch tevens de diepste smart in den wellust van de pijn verkeert, en tot bloedens toe ons de doornen op het voorhoofd drukt, opdat de eenige kroon der onsterfelijkheid uit ontbloeie. Geen genegenheid is zij, maar een hartstocht, geen bemoediging maar een dronkenschap, niet een traan om ’s levens ernst en een lach om zijn behaaglijkheid, maar een gloed en een verlangen, een gezicht en een verheffing, een wil en een daad, waarbuiten geen waarachtig heil voor den mensch te vinden is, die alleen het leven levenswaard maakt.
Zo, hier moet je misschien even van bijkomen. Om straks toch rustig te kunnen slapen, deel ik hier het wellicht meest geciteerde gedicht van Herman Gorter in zijn ‘Verzen’ – de editie van 1890.
Zie je ik hou van je,
ik vin je zo lief en zo licht –
je ogen zijn zo vol licht,
ik hou van je, ik hou van je.
En je neus en je mond en je haar
en je ogen en je hals waar
je kraagje zit en je oor
met je haar er voor.
Zie je ik wou zo graag zijn
jou, maar het kan niet zijn,
het licht is om je, je bent
nu toch wat je eenmaal bent.
O ja, ik hou van je,
ik hou zo vrees’lijk van je,
ik wou het helemaal zeggen –
Maar ik kan het toch niet zeggen.
Kerkrade 8 april 2021